Ik werk dus ik ben: maken we onze baan te belangrijk?

14-12-2021

 

 

Dit stuk verscheen in 2020 ook in Het Parool.

 

Een poos geleden, nog voordat het coronavirus de sjeu uit onze sociale levens zou gummen, kwam ik in de kroeg een oude jeugdvriend tegen. “Dat is lang geleden,” zei hij en gaf me een klop op mijn schouder. “Hoe is het met je?” Ik vertelde dat ik inmiddels journalist en vader was, vroeg hoe het met 

hem ging. “Ik schilder graag met olieverf, ben een tuinhuis aan het timmeren en voetbal nog. En o ja, ik werk als consultant.” Toen hij daarna naar mijn hobby’s informeerde, antwoordde ik opgetogen dat ik van mijn hobby mijn werk had gemaakt. Hij keek me aan alsof hij medelijden met me had.

Het leek erop dat hij trots was dat werk een beperkte rol speelde in zijn leven, door zo nadrukkelijk eerst zijn hobby’s en projecten te noemen. Hij ziet zichzelf misschien niet als consultant, maar als 28-jarige man die houdt van schilderen, timmeren en voetballen en zijn geld verdient als consultant.

Ik zie mezelf als journalist. En vooruit, als vader.

 

Heb ik werk een te belangrijk onderdeel van mijn leven gemaakt? Het liefst schrijf ik de hele dag verhalen, en wanneer ik niet schrijf, denk ik erover na. Of lees ik boeken en artikelen om af te kijken hoe anderen het doen, telkens overwegend: kan ik iets met dit onderwerp? Ik voel me vaak nutteloos als ik een vrije dag neem – een gemiste kans om me in mijn werk te ontwikkelen, om mezelf te ontwikkelen. Daar wordt het troebel: die twee identiteiten lijken in elkaar over te lopen, of misschien zijn ze al versmolten tot één. Is dat erg?

 

Veel op het spel

De Britse filosoof Alain de Botton, die verschillende boeken over werk en identiteit publiceerde, schrijft in zijn boek Een ode aan de arbeid dat er in de moderne economie een tweedeling is ontstaan. Je hebt het gros van de middenklasse die beweert dat ze zich ontplooien door te werken
en daar voldoening uit halen. Het zou leiden tot verlichting. Een groot deel van de arbeidersklasse vindt dat onzin. Zij vinden werk niet leuk en willen er zo snel mogelijk mee klaar zijn om het weekend te vieren. Dat is het echte leven: niet met collega’s, maar met vrienden.

 

De Botton vindt het ambitieus om te streven naar zowel een gelukkig huwelijk als een baan waar je plezier uit haalt en waarin je jezelf kunt ontwikkelen. Voor mij voelt het juist als voorrecht dat ik verslingerd ben aan mijn werk. Het lijkt me verschrikkelijk iets te doen waar ik geen voldoening uit haal, niets van leer. Ik werk regelmatig in het weekend, of rust uit om me op te laden voor de nieuwe werkweek. 

 

Alleen: de coronacrisis plaatst dat in een ander perspectief. Wie zijn identiteit baseert op het werk dat hij doet, is kwetsbaar. Wie zijn baan kwijtraakt, verliest daarmee ook een groot deel van wie hij is. Dat gebeurt al: theatermakers zonder voor- stellingen. Mensen in de toeristenbranche die vrezen dat het bedrijf waarvoor ze werken omvalt. Horecapersoneel dat zich laat omscholen. Er staat meer op het spel dan alleen een baantje waarmee we brood op de plank brengen.

 

Je passie vinden

Psychotherapeut Esther Perel sprak in een interview in de Volkskrant over een ‘collectieve break-up’ wanneer veel mensen hun baan (tijdelijk) verliezen. Door de opkomst van het individualisme en het wegvallen van gemeenschappen zijn we zelf verantwoordelijk geworden voor onze identiteit, zegt ze. Daarbij hebben we ook nog eens voortdurend het idee dat we onszelf moeten verbeteren: ‘We stoppen niet meer met een baan omdat

we het niet meer leuk vinden, maar omdat we denken dat het ergens beter kan.’

 

Het belang van werk is de laatste jaren exponentieel toegenomen, zegt de Vlaamse psychoanalyticus Paul Verhaeghe. “We zijn er trots op dat we zo hard werken, we halen daar de zin van het leven uit. Onze identiteit is onze professionele identiteit. Het doel is om die te maximaliseren. Blijven groeien; het is nooit genoeg. Dat betekent dat onze identiteit voor een groot deel afhankelijk is geworden van de grillen van de economie. Dat kan niet lang meer goed gaan.”

 

Volgens Perel bestaat onze identiteit uit relaties die niets meer dan schijnzekerheid verschaffen. ‘Valt het bedrijf om waar je werkt, valt in een keer een deel van wie jij bent weg,’ zegt ze in de Volkskrant. ‘Als jij niet meer aan het werk kunt als creatieve zzp’er, wie ben je dan nog?’

 

Die situatie was vroeger ondenkbaar, zegt filosoof Lammert Kamphuis, die dit thema bespreekt in zijn boek Filosofie voor een weergaloos leven. “Je werd geboren in een maatschappelijke rol,” zegt hij. “Je was bakker, net als je vader en opa. Wij zien identiteit inmiddels niet meer als iets wat ons is gegeven, maar wat we zelf creëren, ons uniek maakt. Die ontwikkeling begon al in de vijftiende eeuw, toen de negatieve opvatting over werk – de Grieken keken neer op mensen die voor hun geld werkten en in de middeleeuwen was het een straf van God – veranderde door de op- komst van het humanisme. Er kwam meer aandacht voor de ontwikkeling van het individu. In de achttiende eeuw, de tijd van de romantiek, ontstond het idee dat we allemaal een uniek talent hebben en het doel in het leven is om dat talent te vinden en te ontwikkelen.”

 

In de twintigste eeuw rukte het existentialisme op. Een stroming die ieder persoon beschouwt als uniek wezen, verantwoordelijk voor zijn eigen levensgeluk. We gingen ons eigen zelf creëren, als een project dat vorming nodig had. Kamphuis: “Je bent dus niet meer wie je bent, maar wat je doet. Dat brengt ons naar de 21ste eeuw, waar het draait om zelfontplooiing en -persoonlijke groei. Die twee stromingen – het uniek zijn en je passie vinden, en zelfontplooiing en persoonlijke groei – zijn de afgelopen decennia een huwelijk aangegaan met het neoliberalisme: ze vinden voor een heel groot gedeelte plaats binnen je carrière.”

 

En daar gaan we ver in. De verwachtingen over wat we kunnen bereiken in onze carrière zijn nog nooit zo hooggespannen geweest, schrijft De Botton in zijn boek: ‘We horen van jongs af aan dat we alles kunnen worden wat we willen, zolang we maar ons best doen en talent hebben. De kans dat je nu even rijk en beroemd wordt als Bill Gates is ongeveer net zo groot als de kans dat je in de zeventiende eeuw plots toetrad tot de Franse adel. Maar zo voelt het niet. In de moderne maatschappij is iedereen gelijk. We kunnen bereiken wat Bill Gates bereikt, als we er maar hard voor werken.’

 

 

Schaamte

Maar wat als je dan ineens je baan verliest? Wendy Amend (30) was fashion product developer bij een grote Nederlandse textielfabrikant, iets waarvan ze altijd had gedroomd. Ze werkte meer dan veertig uur in de week; haar werkplek voelde als tweede huis. Haar collega’s vervingen haar vrienden, of ze raakte bevriend met mensen die haar konden helpen haar doelen te bereiken. Ze dacht: dit is de plek waar ik oud ga worden, met al die doorgroeimogelijkheden. In 2016 was er een reorganisatie. Haar hele afdeling werd opgeheven. “Ik was altijd die vrouw die werd gezien en gewaardeerd. Nu zat ik thuis in een zwart gat en wist ik niet meer wie ik was. Ik schaamde me wanneer ik onder familie en vrienden was, zag mezelf 

niet meer als een interessant iemand. Wat had ik nog toe te voegen, nu ik niet meer kon vertellen over mijn werk?”

 

Toen ze een tijd thuiszat, dacht Amend: hoe ga ik weer gelukkig worden? “Uiteindelijk bood mijn baanverlies kans op reflectie. Ik was ver verwijderd van de normen en waarden waarvoor ik stond. Ik besloot een webshop te beginnen met duurzame, handgemaakte kinderkleding. En ging mijn identiteit breder zien: ik werk, maar ben ook moeder, hou van dansen, yoga en mediteren en ik zie mijn oude vrienden weer.”

 

Dat doet denken aan wat De Botton schrijft: we zien het als tragedie wanneer we onze baan verliezen, omdat we onze identiteit ermee verliezen. We eisen dat we onszelf kunnen ontwikkelen in ons werk en dat het leuk is. Dat is een risico, want als het niet lukt, zijn we ongelukkiger dan wanneer we werken met het idee: het is maar een baan, het is prima zolang ik er geld mee verdien en het niet heel vervelend is.

 

Girlboss-feminisme

Ineens benijd ik die oude jeugdvriend van me. Ik vond het maar geforceerd hoe hij me bestookte met zijn hobby’s, maar hij lijkt veel beter dan ik te weten wie hij is zonder werk. Psychotherapeut en coach Carien Karsten ontvangt in haar praktijk juist veel mensen die worstelen met de vraag wie ze zijn zonder hun werk. Ze weten niet waarom ze hun werk zo belangrijk vinden, wat hun doel is en wat ze zouden doen wanneer het wegvalt. Karsten: “Ik onderscheid vier elementen die onze identiteit vormen: werk, liefde, gezondheid en spel. Wil je gelukkig zijn, doen ze er alle vier toe. Op spel scoren de meesten vaak heel laag. Iets doen om de activiteit zelf. We zijn geprogrammeerd om alleen te doen wat nuttig en efficiënt is, willen geen tijd verspillen.”

 

Daar maakte historicus Johan Huizinga zich in de jaren dertig van de vorige eeuw al zorgen over. Hij stelde dat de ‘homo ludens’, de spelende mens,

het fundament is voor onze cultuur en de wijze waarop de samenleving vorm krijgt. Maar Huizinga zag dat de moderne tijd de spelende mens met uitsterven bedreigde. Hij wees erop dat de samenleving ‘verernstigde’. Door het kapitalisme dat het bedrijfsleven binnendrong, maar ook door de professionalisering van sporten als voetbal.

 

Dat herkent Karsten. In haar praktijk krijgt ze veel mensen over de vloer van wie hun leven in het teken staat van werk. “Laatst nog maakte ik een wandeling met een jongen die nauwelijks op keek naar het landschap. Hij zat gevangen in het ‘ik moet’. Hij zette zichzelf enorm onder druk, het enige dat hij naast zijn werk nog deed, was squashen. Maar dat was er eigenlijk onderdeel van: hij deed het om fit te blijven zodat hij zijn werk kon volhouden.”

 

Wat ook niet helpt, schrijft de Amerikaanse essayist Jia Tolentino in haar essaybundel Spiegeldoolhof, is dat succesvol worden de afgelopen
jaren werd neergezet als een feministisch streven, het ‘girlboss-feminisme’. Dat houdt vooral in dat je opeist wat van jou is en dat aan iedereen laat zien. Tolentino schrijft dat die beweging begon in 2013 met het manifest Lean In van Sheryl Sandberg en Nell Scovell. Zij schreven dat vrouwen zelf verantwoordelijk zijn voor hun ambitie. Dat het draait om hard werken, individuele prestaties en persoonlijke groei.

 

Puur voor het geld

Maar wat als je van je passie of hobby je werk hebt gemaakt? Dan zou je kunnen zeggen dat je de spelende mens bent in je werk. Toch is die groep juist kwetsbaar, helemaal nu we in een pandemie verkeren. Jurriën Trappel (28) is freelance theatermaker. Al zijn klussen zijn weggevallen: theaterlessen bij De Theaterkamer in Amsterdam, een voorstelling en theatertrai- ningen. Doordat hij daarnaast drie dagen in loondienst werkt, kan hij de huur betalen en boodschappen doen.

 

“Alleen ik identificeer me met mijn werk als theatermaker. Dat is wie ik ben. Ik doe dat werk niet twee dagen in de week, maar ben altijd bezig. Op de fiets zie ik iemand die een leuk personage zou kunnen zijn voor een voorstelling. Of ik zie een foto en denk: dat is een mooi uitgangspunt voor een les. Ik sta altijd ‘aan’ om geïnspireerd te worden. Dat is soms vermoeiend, maar het geeft me ook energie.”

 

Het is niet duidelijk wanneer hij zijn werk als theatermaker weer kan oppakken. Dat veroorzaakt soms twijfel. “Ik heb gedacht: moet ik vol inzetten op mijn vaste werk? Maar ik kan me niet voorstellen dat ik ooit stop met theater. Dat voelt als verraad naar mezelf. Dan zou ik doodongelukkig worden.”

 

Annemarijn Zanting (27) zit in hetzelfde schuitje. Ze werkt als zzp’er in de theater- en festivalwereld. De komende maanden zit ze zonder klussen, 

terwijl haar werk zo’n beetje haar leven is. “Ik werk zeven- tig tot tachtig uur in de week. Het is precies wat ik leuk vind. De theatergroepen voelen als familie en thuis gaat het ook over theater, want mijn vriend zit in dezelfde sector. Dat valt nu allemaal weg.”

 

Is het mogelijk om werk in een andere sector te zoeken, als theater zo is verweven met wie je bent? Zanting denkt er veel over na. Ze overweegt het wel, aangezien het nog wel twee jaar kan duren voordat ze weer aan de slag kan. “Ik zou een tijdelijke baan kunnen nemen, puur voor het geld. Wanneer het dan weer kan, zou ik dan weer de theaterwereld in kunnen. Of ik zoek iets anders waar ik mijn passie in kwijt kan. Dat is er nu nog niet, maar misschien kan zoiets zich ontwikkelen.”

 

Dat is best ingewikkeld: we worden aangemoedigd om onze passie te vinden, maar zodra we daar dan ons werk van maken, kunnen we het verliezen. Dat zal minder snel gebeuren wanneer je hobby je hobby blijft, en er geen druk is om te produceren of te groeien. Maar hoe realistisch is het om die keuze te maken? Het voelt lekker om geld te verdienen met iets wat je leuk vindt. Bovendien willen mensen de bevestiging en goedkeuring van anderen. Het doet het op een feestje toch minder goed als je zegt dat je geen baan als theatermaker hebt, maar in je vrije tijd weleens een voorstelling schrijft.

 

De hoeveelheid tijd, liefde en respect die we aan iemand geven, koppelen we zelfs aan zijn of haar positie op de maat- schappelijke ladder, schrijft Alain de Botton in zijn boek Statusangst. Het gaat ons niet zozeer om status verwerven of hogerop komen, maar om de beloning die we daardoor van anderen krijgen.

 

 

Erkenning en waardering

Exemplarisch voor de dominante opvatting over de betekenis en het belang van werk waren de reacties die journalist en psycholoog Suzanne Weusten kreeg toen ze haar functie binnen de hoofdredactie van de Volkskrant opzegde om als zzp’er door te gaan. “Veel mensen begrepen daar niets van. Waarom gaf ik die positie op? Ze dachten dat ik zou inboeten aan salaris en status. Ze zagen me als iemand die werkloos was geworden.”

Door alle reacties die Weusten kreeg op haar vertrek bij de krant, besloot ze een artikel te schrijven over wat werk met onze identiteit doet. Daarin noemt ze een Zweeds onderzoek uit 2001 waaruit blijkt dat vooral in hogere functies ontslag wordt verzwegen. Er waren werklozen die alleen hun familie vertelden dat ze ontslagen waren en elke dag deden alsof ze naar hun werk gingen.

 

Een recenter voorbeeld dat Weusten geeft: de duizenden werklozen die door New York liepen na de economische crisis in 2008, zonder ergens naartoe te moeten. The New York Times schreef over een werkloze advocaat die dage- lijks naar Starbucks forenste. Hij kleedde zich ’s ochtends aan, ontmoette collega’s, dronk koffie en netwerkte wat. “Zijn coach moedigde hem aan: het gedrag van de werkloze is geen uiting van schaamte, maar van trots. Het staat voor zekerheid, zelfvertrouwen en wordt geassocieerd met een hoge status.”

 

De werkloze advocaat, de theatermakers, de fashion product developer: allemaal werden ze slachtoffer van een structuur waar ze geen controle over hadden, maar wel afhankelijk van waren. Misschien moeten we ons afvragen of we onze identiteit willen laten bepalen door de grillen van de economie, zoals Verhaeghe zei. Constant druk voelen om jezelf te verbeteren en te ontwikkelen terwijl je wacht op een coronacrisis of andere tegenslag die je hele identiteit en gevoel van eigenwaarde in één ruk kan wegvagen.

 

Het is waarschijnlijk positief dat we ons hebben ontworsteld aan de structuur dat je ‘de zoon van een bakker, dus bakker’ bent. Wij vormen ons eigen zelf. Onze samenleving is daarin alleen zo doorgeslagen dat het individu wordt afgerekend op zijn prestaties en verantwoordelijk is voor zijn eigen succes. De erkenning en waardering die we daarmee krijgen, werken als een drug: we willen er steeds meer van. Er bestaat geen punt waarop het genoeg is.

 

En dan is het leven alweer voorbij. In The Top 5 Regrets of Dying stelt de Australische palliatieve verpleegster Bronnie Ware dat stervenden er vooral spijt van hebben dat ze niet hun eigen leven hebben geleid en te veel hebben gewerkt.
We weten dat onze obsessie met werk niet leidt tot geluk, maar zolang onze samenleving gelooft in economische groei, is het moeilijk om werk als minder belangrijk te gaan zien. Wel kunnen we proberen om onszelf als meer te zien dan enkel ons werk. Kamphuis: “Wanneer je je identiteit zoekt

in hoe jij je gedraagt naar anderen, wat voor persoon je bent, wat je in je vrije tijd doet en welke overtuigingen en waarden je belangrijk vindt, dan raak je dat niet zomaar kwijt.” Het voorstel van Kamphuis zou ons minder kwetsbaar maken, maar dan moeten we wel accepteren dat het leven om meer draait dan persoonlijke groei. Dat je soms iets doet gewoon omdat het leuk is. En je misschien minder erkenning en waardering van je omgeving krijgt dan je zou willen.

 

Misschien kunnen we iets leren van wat de stoïcijnse filosoof Seneca al in 60 na Christus schreef: ‘Als ik niet meer werk, wat beteken ik dan nog voor mijn omgeving?’ Seneca deed het tegenovergestelde van wat wij doen: hij stelde niet zichzelf, maar zijn omgeving centraal. We hoeven niet, zoals hij deed, te filosoferen over stoppen met werken. Maar we kunnen ons wel afvragen wat het met onze omgeving zou doen wanneer we ons werk wat minder belangrijk maken en in het weekend wat vaker zouden schilderen met olieverf of een tuinhuisje zouden timmeren.