Cijfers en economische begrippen: hoe zat het ook alweer?

15-04-2020

 

 

  1. Het modaal inkomen in Nederland was in 2017 € 37.000. Per maand is dit bruto € 2.855 en netto ongeveer € 2.152.
  2. In 2017 hadden 599 duizend huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens (In 2017 bedroeg de grens op maandbasis € 1.040 voor een alleenstaande, € 1.380 voor een alleenstaande ouder met één kind en € 1.960 voor een paar met twee kinderen).
  3. 2.5% van de werkenden van 15 tot 75 jaar, 188.000 mensen, maakte in 2017 deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens.
  4. In gemeenten met een hoog gemiddeld besteedbaar inkomen, zoals Laren, Wassenaar en Blaricum, is de inkomensongelijkheid het grootst.
  5. De rijkste 10 procent heeft 64 procent van het vermogen in handen, waardoor 36 procent overblijft voor de 90 procent overige huishoudens.
  6. De 10 procent huishoudens met de laagste vermogens hebben samen meer schulden dan bezittingen. Samen heeft deze groep een negatief vermogen van 51 miljard euro.
  7. In het bedrijfsleven verdienden vrouwen in 2016 gemiddeld 19 procent minder per uur dan mannen. Als je de cijfers corrigeert voor factoren als opleidingsniveau en werkervaring, verdienen vrouwen 7 procent minder per uur dan mannen.
  8. 4.155.170 mensen kregen in september 2018 een uitkering in Nederland.
  9. Ons gemiddelde inkomen steeg sinds 1969 600%, de prijzen van producten in de supermarkt gemiddeld 380%. Er zijn wel uitschieters: 5 tubes tandpasta kostten in 1969 omgerekend € 1,13, terwijl we er in 2019 € 8,95 voor betalen. Een stijging van 689 procent.
  10. Veel mensen in de schuldhulpverlening moeten met een gezin rondkomen van 50 euro per week.

 

Economische begrippen: hoe zat het ook alweer?

 

Bij het bespreken van armoede, rijkdom en ongelijkheid komen onvermijdelijk economische begrippen aan bod. Hier en daar hebben we bij de teksten in deze Andersland al kaders geplaatst om een en ander te verhelderen. Hieronder hebben we nog drie begrippen toegelicht: want hoe zat het ook alweer met welvaart, inkomen, en het meten van ongelijkheid? Met dank aan het rapport Welvaart in Nederland 2019 van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

 

1: Hoe ontstaat welvaart en hoe wordt deze verdeeld?

Welvaart wordt verkregen in het economische proces waarin naast de bevolking onder meer bedrijven en de overheid een rol spelen. Bij de productie van goederen en diensten bij de overheid en in bedrijven genereren huishoudens met de inzet van hun arbeid en kapitaal inkomen (primaire inkomensverdeling).

 

De overheid speelt een rol bij de herverdeling van het inkomen. Zo ontvangen huishoudens die wegens werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid of ouderdom zelf geen of onvoldoende inkomen genereren, een uitkering of pensioen. Daarnaast ondersteunt de overheid de groep met een zwakke inkomenspositie met diverse toeslagen. Het geld hiervoor krijgt de overheid door directe of indirecte (bijvoorbeeld via pensioenfondsen) inning van premies en belastingen. Uit deze herverdeling resulteert voor huishoudens het besteedbaar inkomen (secundaire inkomensverdeling). Met deze middelen betalen huishoudens hun bestedingen. Wordt het inkomen niet volledig uitgegeven of is er juist een tekort, dan wordt het verschil als een besparing aan het vermogen toegevoegd respectievelijk als een ontsparing op het vermogen in mindering gebracht.

 

Ten slotte draagt de overheid via gesubsidieerde of vrij beschikbaar gestelde goederen en diensten bij tot een herverdeling van de welvaart. Het gaat daarbij om individualiseerbare goederen en diensten zoals onderwijs en zorg (tertiaire verdeling) en zuiver collectieve goederen als de instandhouding en uitbreiding van infrastructuur waarvan het profijt moeilijk aan personen is toe te rekenen (quartaire verdeling).

 

 

2: Wat is besteedbaar inkomen?

Het primaire inkomen van huishoudens bestaat uit de beloning voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal. Inkomen uit arbeid betreft het brutoloon van werknemers. Inkomen uit vermogen bestaat onder meer uit rente over spaartegoeden, dividenden en opbrengsten uit onroerend goed (waaronder de eigen woning). Betaalde rente (waaronder de hypotheekrente) wordt in mindering gebracht. Het besteedbare inkomen is het inkomen na herverdeling, zoals hieronder weergegeven:

 

 

3: Hoe wordt ongelijkheid gemeten?

De inkomens- en vermogensongelijkheid wordt door het CBS afgemeten aan de genormaliseerde Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf is gepubliceerd ruim een eeuw nadat Corrado Gini in 1912 zijn inmiddels alom gebruikte Gini-coëfficiënt introduceerde. De genormaliseerde Gini-coëfficiënt houdt, anders dan de traditionele Gini-coëfficiënt, rekening met (veel) negatieve waarden in een verdeling. Op een schaal van 0 tot 1 geeft de genormaliseerde Gini-coëfficiënt weer hoe groot de ongelijkheid is, waarbij 0 staat voor volkomen gelijke huishoudens (iedereen heeft evenveel) en 1 voor volkomen ongelijke (één huishouden heeft alles).