Lessen van de jaren dertig

15-04-2020

Het is onmogelijk om de vraagstukken rondom armoede en ongelijkheid los te zien van macro-economische ontwikkelingen en politieke stromingen. Als de uitslag van de laatste twee verkiezingen ons één ding heeft geleerd, dan is het dat het electoraat nog steeds op zoek is naar een weg vooruit na de economische crisis. Coen Teulings beargumenteert dat we van de jaren dertig kunnen leren wat wel en wat niet zal werken. Toen bleek noch het "rechts" populisme, noch het "linkse" anti-kapitalisme een werkbaar alternatief. Uiteindelijk bleek het redelijk compromis van William Beveridge de weg naar de groei van de na-oorlogse welvaart.

 

Coen Teulings

Coen Teulings (1958) is universiteitshoogleraar economie aan de Universiteit Utrecht en hoogleraar aan de University of Cambridge. Eerder was hij hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, directeur van het Centraal Planbureau (CPB), van SEO Economisch Onderzoek, en van het Tinbergen Instituut.

 

Teulings studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1990 promoveerde op een proefschrift over verdringing op de arbeidsmarkt. Zijn huidige onderzoek gaat met name over loonvorming en zoekfricties op de arbeidsmarkt, minimumlonen, het rendement van onderwijs, de economische betekenis van steden, en de implicaties van vergrijzing voor het macro economisch beleid en voor pensioenfondsen.

 

Daarnaast had Teulings tal van nevenfuncties. Zo was hij lid van de Raad van Economische Adviseurs van de Tweede Kamer, van de commissie Dijkstal (voor de salarissen van topambtenaren en politici), kroonlid van de SER, en voorzitter van een commissie voor een nieuw examenprogramma’s economie voor Havo en VWO. Thans is Teulings naast zijn hoofdfunctie als universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht onder andere voorzitter van de RvT van het Kunstmuseum Den Haag en van de Boekmanstichting, lid van de RvT van de Technische Universiteit van Eindhoven, lid van de Commissie Kapitaalmarkt van de AFM en van de adviesraad van het OBR (Organisation of Budget Responsibility in Londen). Hij schrijft een twee wekelijkse column in het Financieel Dagblad.

 

Coen Teulings is getrouwd en heeft 2 kinderen.

 

Als de uitslag van de laatste twee verkiezingen ons één ding heeft geleerd, dan is het dat het electoraat nog steeds op zoek is. Waar bij de Provinciale Staten verkiezingen FvD nog opzien baarde door in één klap de grootste partij te worden, daar viel bij de Europese verkiezingen de uitslag van FvD en PVV samen tegen en herrees de PvdA onverwacht uit zijn graf. Heeft het ons verrast? Ja natuurlijk, maar toch ook weer niet. We wisten dat het electoraat nog steeds op zoek is naar het antwoord op de gepercipieerde problemen. Dan biedt een nieuwkomer die het herstel van het Europa van voor 1914 belooft het zoekende electoraat nieuwe hoop. Maar zodra duidelijk wordt dat die nieuwkomer daarvoor het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (EU) wil beëindigen, schrikt de kiezer. Hij is conservatief, wil geen risico’s lopen met baan en veiligheid. Hij denkt dat de EU die beschermt en kiest massaal voor de man die daarvoor symbool staat. Het vak van politicus blijft voorlopig een ongewis bestaan.

 

Kredietscrisis

Onzekerheid van het electoraat is van alle tijden, maar de heftigheid van de bewegingen op dit moment laat zich alleen verklaren door de financiële crisis die ontstond na de ondergang van Lehman Brothers in het najaar van 2008. Zoiets kon gebeuren in Azië, waar een grote financiële crisis tien jaar eerder voor veel rampspoed had gezorgd, zo dachten we. Maar in Europa was zoiets onmogelijk. Wij hadden geleerd van de jaren dertig. De banken stonden nu onder toezicht en tegoeden van spaarders waren gegarandeerd. Het bleek allemaal onjuist. Ook wij konden door een grote financiële crisis getroffen worden, zo bleek. De kredietcrisis van 2008 laat zich qua omvang alleen vergelijken met de Grote Depressie uit de jaren dertig. Het was sinds de oorlog niet meer voorgekomen dat de wereldeconomie zo ontregeld werd. Overal moesten banken met belastinggeld worden gered, niet in de laatste plaats in Nederland. De wereldhandel daalde in drie maanden tijd met 30%. Nadat die crisis was uitgebroken en nadat de verantwoordelijke politici waren uitgerukt om de ergste branden te blussen, leek het er echter in eerste instantie op dat we een herhaling van de fouten van de jaren dertig konden vermijden.

 

In de jaren dertig was het veel erger geweest. De werkloosheid liep niet alleen in dubbele cijfers, het eerste cijfer was bovendien een twee. Landen beschermden massaal hun thuismarkt met leuzen als “koop Nederlandsche waar!” in de hoop zo de eigen werkgelegenheid op peil te houden, ten koste van die van de buren. De globalisering van de wereldeconomie die in de jaren twintig grote stappen vooruit had gezet, werd in een paar jaar ongedaan gemaakt. En er trok een golf van politiek extremisme door Europa, met name in Duitsland, waar Fascisten en Communisten gezamenlijk de vorming van democratische meerderheidsregering onmogelijk hebben gemaakt. Maar ook in andere landen wonnen extremistische partijen terrein.

 

Verdwenen vertrouwen

Al die fouten leek de wereld na de ondergang van Lehman in eerste instantie te kunnen vermijden. Anders dan toen was er nu een welvaartsstaat met brede sociale verzekeringen die de eerste klap kon opvangen. Bovendien is er nu niet meteen teveel bezuinigd, zoals in de jaren dertig wel is gebeurd. Dat ligt voor een groot deel aan het IMF, dat tijdens de Azië-crisis opnieuw met zijn neus op de feiten was gedrukt: bezuinigingsmaatregelen tijdens een financiële crisis maken de problemen alleen maar erger. En dus was er reden voor optimisme. De wereld leek te kunnen leren van eerdere fouten. Tien jaar later zijn we daar echter minder gerust op. Veel van de problemen lijken zich met enige vertraging te herhalen. De crisis heeft het vertrouwen in het maatschappelijk systeem weggevaagd, en daarmee ook in de elite die dat systeem had opgetuigd, wie die elite ook mag zijn. Net als in de jaren dertig komt de kritiek van twee kanten, enerzijds van populisten en anderzijds van anti-globalisten/anti-kapitalisten. De ene reactie kan worden samengevat als ‘eigen land eerst’: protectionisme en grenzen dicht. Trump met zijn slogan ‘America First’ is het ultieme voorbeeld. De andere reactie zoekt de oorzaak van de problemen bij de globalisering en het kapitalisme. Dan gaat het over flitskapitaal dat zich aan wet noch gebod houdt en over multinationals die geen belasting betalen. Multilaterale organisaties als de Wereldhandelsorganisatie en de EU worden gezien als agenten van het grootkapitaal. Het kapitalisme moet worden vervangen. Vreemd genoeg hebben beide reacties in de praktijk veel met elkaar gemeen. Zij worden verbonden door de afkeer van het neoliberalisme en zakkenvullende elites.

 

Populisme

Net als in de jaren dertig bestond die kritiek al voor de kredietcrisis, denk aan Mussolini en aan Hitler’s bierkelder putsch, respectievelijk in 1922 en 1923, en denk aan de Russische revolutie een paar jaar eerder. Maar net als in 1929, gaf de kredietcrisis beide bewegingen een doorslaggevende impuls. De elite, hier opgevat als de beleidsmakers, bleek geen antwoord te hebben op de crisis. Zij bluste succesvol de brand – het economisch systeem overleefde de crisis nagenoeg ongeschonden – maar zij kon geen wervend perspectief bieden. Ze reageerde vaak aarzelend, door populisten naar de mond te praten. Dat bleek niet te helpen. Populisme bleek een rupsje nooit genoeg: als de elite mee bewoog, werden de populistische verwijten alleen maar extremer.

 

Groot-Brittannië kreeg Brexit en de Verenigde Staten Trump. Het heeft beide landen in een diepe institutionele en constitutionele crisis gestort. Ze zijn tot op het bot verdeeld. In beide landen heeft het verleden het gewonnen van de toekomst. In het Verenigd Koninkrijk stemde de jeugd voor Bremain. Het meest opvallende van het Brexit proces is misschien wel dat er na het referendum geen enkele poging is gedaan om een brug te slaan tussen beide groepen. In Amerika heeft Trump vooral steun onder de oudere witte middenklasse, een groep van wie het aandeel in de bevolking in snel tempo afneemt. Tweets over congresleden met een migranten achtergrond verscherpen de tegenstelling. Ondertussen wordt het kiezers uit deze groepen zo moeilijk mogelijk gemaakt om te stemmen, via aanscherping van de eisen voor kiezer-registratie en via het verminderen van het aantal stembureaus.

 

Handelsoorlog

Net als in de jaren dertig kwam er na de verkiezing van Trump uiteindelijk ook weer een handelsoorlog. Hoe erg die uit de hand gaat lopen, zal de komende jaren moeten blijken, maar de voortekenen zijn slecht. Markten kunnen alleen functioneren met goede regels en wetgeving, om eigendom te beschermen en om geschillen te beslechten, binnen maar ook tussen landen. Onder leiding van de Verenigde Staten is daarvoor na de oorlog met vallen en opstaan een ingenieus systeem opgesteld, met de VN, het IMF, de Wereldbank, de OESO en de Wereldhandelsorganisatie. Landen bleven soeverein, maar het systeem was zo in elkaar gezet dat ieder land er alle belang bij had om die regels als een begrenzing van zijn eigen soevereiniteit te accepteren. Het hoogtepunt en sluitstuk in deze ontwikkeling was de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie in 2001. De Europese Unie heeft in Europa nog veel verder gaande vormen van samenwerking tussen soevereine landen tot stand gebracht, een prestatie die elders in de wereld met bewondering en afgunst wordt bezien. De Europese burgers hebben daar fors van geprofiteerd.

 

Onder het motto van “America First” heeft Trump dat internationale systeem van regels en geschilbeslechting inmiddels opgeblazen. Alleen het belang van de Verenigde Staten telt. Amerika gebruikt daarbij al zijn machtsmiddelen, zich bekommerend om wet noch gebod. Zo wordt bedrijven die zich niet houden aan het Amerikaanse handelsembargo tegen Iran het gebruik van de dollar ontzegd, en dat lijkt nu ook te gaan gelden voor landen. Met die insteek heeft geen enkel land er belang meer bij om zich aan de regels te houden. Ieder land vecht individueel om in dit Amerikaanse spelletje armpje drukken overeind te blijven.

 

Veerkracht

Tijdens de crisisjaren na de ondergang van Lehman leek de Europese Unie kopje onder te gaan in deze populistische revolte. Maar terwijl Brexit en Trump het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten op stelten zetten, bleek de EU verbazingwekkend veerkrachtig. De crisis mag het vertrouwen in Brussel hebben geschokt, het vertrouwen in de nationale politiek was minstens evenzeer aangetast. Het recente oproer van de gele hesjes is een verzet tegen Macron, nauwelijks tegen Juncker. Pogingen om uittreding uit de EU of de euro op de politieke agenda te zetten, liepen buiten Groot-Brittannië keer op keer spaak. Geert Wilders heeft het na 2012 niet opnieuw geprobeerd. Thierry Baudet deed een nieuwe poging, maar kreeg bij de Europese verkiezingen de deksel op zijn neus. Marine Le Pen heeft haar campagne voor het Franse presidentschap gebaseerd op een referendum over de euro halverwege omgegooid. Griekenland bleek Varoufakis uiteindelijk niet te willen volgen. Dat Italië met zijn regering van de Lega Nord en de Vijfsterren- beweging wel voor een exit uit de euro kiest, lijkt onwaarschijnlijk. De Britse hoop om de EU-lidstaten bij de Brexit-onderhandelingen uit elkaar te spelen, is ijdel gebleken.

 

De voornaamste stelling die ik in dit artikel verdedig is dat we van de jaren dertig kunnen leren, wat wel en wat niet zal werken, en hoe het waarschijnlijk zal aflopen. Toen bleek noch het “rechtse” populisme noch het “linkse” anti-kapitalisme uiteindelijk een werkbaar alternatief. Het antikapitalistische antwoord kwam kortstondig aan de macht in Frankrijk, werd in Spanje verslagen in een bloedige burgeroorlog, verdween in Duitsland in 1933 achter de tralies, maar bleek bovenal in Rusland een mislukking. De eigen-land-eerst-variant bleek de weg naar dood en verderf. Dat is niet verrassend, want als ieder land zichzelf voorop plaatst, leidt dat onvermijdelijk tot confrontatie. Uiteindelijk kan er maar één land eerst zijn, zoals Groot-Brittannië zal merken als het na de Brexit met Amerika over een vrijhandelsakkoord moet onderhandelen. Overigens is de Verenigde Staten weliswaar voorlopig “first”, maar het moment lijkt niet ver weg dat China Amerika in termen van nationaal inkomen voorbijstreeft. Het is afwachten of Amerika ook met de rol van tweede viool kan omgaan.

 

De route naar succes
Nadat de stofwolken van de Tweede Wereldoorlog waren opgetrokken bleken zowel het “rechtse” populisme als het “linkse” anti-kapitalisme zoals gezegd geen werkbaar alternatief. Een derde stroming bleek de route naar het naoorlogse succes. Die route was de weg van het redelijke compromis: het Beveridge rapport, vernoemd naar de schrijver van het rapport, de Britse econoom William Beveridge. Hij ontwikkelde tijdens de oorlog een plan voor de inrichting van de naoorlogse samenleving. Ondanks de misère van de Grote Depressie maakte hij de markteconomie het uitgangspunt van dat plan. Het marktmechanisme had de wereld in de voorafgaande eeuw veel welvarender gemaakt, een welvaartsstijging zonder precedent in de voorafgaande twee millennia. De markt was daarom de hoeksteen van de toekomstige samenleving, zo meende Beveridge. Het marktmechanisme heeft hem niet teleurgesteld. Het heeft de wereld na de oorlog opnieuw een enorme welvaartsgroei gebracht, eerst in Noord-Amerika en Europa, en sinds 1980 ook elders in de wereld. Over het jaartal 1980 later meer.

 

Beveridge onderkende echter het grote tekort van de markt: zij biedt uit zichzelf geen goede sociale verzekering voor de gevolgen van ziekte, invaliditeit, werkloosheid en ouderdom. Beveridge realiseerde zich dat alleen door dit gat te vullen de vooroorlogse sociale tegenstellingen konden worden overbrugd en radicale politieke stromingen de wind uit de zeilen kon worden genomen. Zijn plan werd het ankerpunt voor de inrichting van het naoorlogse Engeland. In 1948 werd de National Health Service opgericht. In Nederland begon de opbouw van de welvaartsstaat met de AOW.

 

Het succes van Beveridge’s programma voor de opbouw van een verzorgingsstaat kan niet beter worden geïllustreerd dan aan de hand van een recente faux-pas van Trump. Bij een bezoek aan London zei hij dat Brexit een uitstekend idee was. “Zijn” Amerika zou na de afronding van Brexit graag een vergaand vrijhandelsverdrag met Groot-Brittannië sluiten. Daarbij zou geen enkel heilig huis onbesproken blijven: ook de National Health zou voor buitenlandse concurrentie moeten worden opengebroken. Een landsbrede Britse toorn was zijn deel. Ook in Nederland is de steun voor de verzorgingsstaat onvoorwaardelijk, ook bij de populisten (PVV) en anti- kapitalisten (SP), met name voor de gezondheidszorg en de AOW. Of zoals een PvdA politicus het onlangs tegen mij verwoordde: in Nederland is tegenwoordig iedereen voorstander van een sociaaldemocratisch programma, maar niemand stemt meer op de sociaaldemocratie.

 

De neoliberale revolutie

Ondanks dit succes kende de naoorlogse geschiedenis van de welvaartsstaat een haakse bocht. Teveel sociale bescherming bleek namelijk te leiden tot sclerosis. Als werken nauwelijks meer opbrengt dan een uitkering, dan nemen de inspanningen af die mensen zich getroosten om een baan te vinden en te behouden. Daardoor explodeerden de kosten van de welvaartsstaat terwijl de belastingopbrengst terugliep waarmee die kosten betaald moest worden. In 1973 brak de Yom Kippur oorlog uit tussen Israel enerzijds en Egypte en Syrië anderzijds. De olieprijzen schoten omhoog. De inflatie liep op, de winsten van het bedrijfsleven stonden wereldwijd onder druk. Rond 1979/1980, toen de olieprijzen door de oorlog tussen Iran en Irak voor de tweede keer scherp stegen, liep de economie vast.

 

Dat was het moment waarop de neo-liberale revolutie uitbrak: Margareth Thatcher werd premier van Groot-Brittannië, Ronald Reagan werd president van de Verenigde Staten, in ons eigen land werd Ruud Lubbers premier, en niet te vergeten: Deng Xiaoping stelde China open voor de wereldmarkt. Thatcher, Reagan, en Lubbers begonnen aan een programma van versobering van de welvaartsstaat, inkrimping van de overheid, deregulering en privatisering van overheidsbedrijven. Deng’s programma was vanzelfsprekend afwijkend, gegeven de bijzondere geschiedenis van China sinds de communistische revolutie, maar de basisgedachte was dezelfde, in navolging van het Beveridge rapport: zonder marktwerking geen groei van de welvaart. Door de groei van de welvaartsstaat was die marktwerking in verdrukking geraakt.

 

Het woord zegt het al: de neoliberale revolutie was een revolutie. Revoluties gaan met strijd gepaard. Er zijn winnaars en verliezers. In de Verenigde Staten voerden de luchtverkeersleiders een episch gevecht met Ronald Reagan. Reagan riep uiteindelijk de hulp van het leger in om hun staking te breken. De stakende verkeersleiders werden ontslagen. De mijnstaking in Groot-Brittannië was één van de bitterste arbeidsconflicten uit de geschiedenis van het kapitalisme. Het hield het land anderhalf jaar in zijn greep. En Nederland kende in 1983 zijn drie maanden durende ambtenarenstaking, toen het kabinet aankondigde hun salarissen en de uitkeringen nominaal met 3,5% te verlagen. De treinen reden niet, het huisvuil stapelde zich op in de straten.

 

Het redelijk compromis

Maar op dit punt week Nederland af van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië: daar bleef het conflict nog jaren de politieke verhoudingen bepalen, in Nederland ging men aan tafel zitten. Nog datzelfde jaar sloten de FNV onder voorzitterschap van Wim Kok, het kabinet Lubbers en de werkgevers het akkoord van Wassenaar. Het vormde de basis voor het daarop volgende economische herstel van Nederland, zonder de gepolariseerde politieke verhoudingen die Amerika en het Verenigd Koninkrijk tot op de dag van vandaag zijn blijven achtervolgen. De onderhandelaars hebben zich ongetwijfeld door het gedachtegoed van William Beveridge laten beïnvloeden: de waarde van het redelijk compromis.

 

De neoliberale revolutie bleek een succes. De vastgelopen economie ging weer lopen, eerst in Amerika, en later ook in Europa. Maar veruit het belangrijkste succes van die revolutie was Azië: de fenomenale groei van de welvaart van tweeënhalf miljard mensen in China en India, maar liefst 40 procent van de wereldbevolking. Deze mensen zijn in 40 jaar van absolute armoede naar een redelijk middenklasse bestaan gegroeid. Wat ontwikkelingssamenwerking niet lukte, realiseerde Deng Xiaoping door China te openen voor de wereldmarkt. Ook de economie van India was in de loop van de jaren tachtig vastgelopen op de monopoliemacht van lokale consortia die door hoge handelsbarrières waren afgeschermd van buitenlandse concurrentie. In 1991 werden die monopolies opengebroken door de markt open te stellen voor buitenlandse aanbieders. Dit is een les die verder reikt dan China en India alleen. Alle landen die het sinds 1960 is gelukt een Europees of Noord-Amerikaans welvaartsniveau te bereiken, hebben dat bereikt door zich open te stellen voor de wereldmarkt: Japan, Zuid-Korea, Taiwan, Hong Kong en Singapore.

Deze ontwikkeling wordt soms gebagatelliseerd: de groei in China en India zou niet inclusief zijn en ten koste gaan van het milieu. Ik wil niets afdoen aan de kosten van de groei, maar het komt mij vreemd over om de groeiende welvaart van een paar miljard mensen ter zijde te schuiven. Veel van wat wij tegenwoordig zo voordelig kunnen kopen, wordt bovendien in China geproduceerd. Nagenoeg iedereen heeft dus geprofiteerd. Vanuit dit gezichtspunt, omgekeerd aan de overtuiging van de anti-globalisten, is globalisering een groot succes.

 

De verliezers

Nagenoeg iedereen heeft geprofiteerd, maar niet iedereen: er zijn namelijk ook verliezers. De groei in China is ten koste gegaan van de lagere middenklasse in Europa en vooral in de Verenigde Staten. In de afgelopen decennia heeft een groot deel van de industrie in de Amerikaanse Rust Belt haar deuren gesloten. Aan het werk in die bedrijven ontleende de Amerikaanse middenklasse van fabrieksarbeiders decennialang haar status en inkomen. Door de concurrentie uit China zijn die banen verloren gegaan. Door de uitholling van de welvaartsstaat was er weinig waar zij op konden terugvallen. De inkomensverschillen namen in Amerika daardoor scherp toe.

 

Dit verschijnsel is niet uniek voor Amerika. Ook in landen als Groot- Brittannië, Zweden, Duitsland en Frankrijk groeiden de inkomensverschillen na 1980, alhoewel minder sterk dan in Amerika. Vaak wordt gedacht dat ook in Nederland de inkomensverschillen zijn toegenomen, maar afgezien van de hoogtijdagen van de neoliberale revolutie tussen 1980 en 1985, toen ambtenarensalarissen en uitkeringen nominaal met 3,5% werden verlaagd, wordt die algemene overtuiging niet bevestigd door de cijfers. In Nederland is het aandeel van de top 1% van de mensen die het meest verdienen niet meer dan 4% van het totale inkomen, het laagste van alle landen waarvoor Thomas Piketty in zijn bekende Kapitaal in de 21st eeuw cijfers heeft gerapporteerd. Ter vergelijking: in de Verenigde Staten verdient de top 1% nu 20% van het totale inkomen, terwijl dat “slechts” 12% was in 1980.

 

De IT-revolutie

Globalisering is echter niet de enige oorzaak van de toegenomen inkomensverschillen in de Verenigde Staten. De IT-revolutie speelt een minstens even grote rol. Amazon, Apple, Facebook, Google en Microsoft zijn momenteel de vijf meest waardevolle bedrijven ter wereld. Twintig jaar terug waren deze ondernemingen slechts een fractie van hun huidige beurskoers waard, op Microsoft na. Facebook bestond nog niet eens. Hun groei heeft in Amerika geleid tot extreme welvaartsstijging voor een kleine bovenlaag. Drie van de vijf rijkste mensen ter wereld hebben hun rijkdom de afgelopen 40 jaar verdiend in de IT industrie, onder wie de rijkste man ter wereld, Jeff Bezos, grootaandeelhouder van Amazon. Die financiële revenuen van de IT-revolutie zijn aan Europa voorbijgegaan. Vandaar dat inkomens- en vermogensverschillen in Europa minder scherp zijn opgelopen.

 

De zoektocht naar oplossingen

We keren terug naar het hoofdthema van dit artikel, de politieke reactie op de kredietcrisis van 2008. Net als in 1945 ziet de wereld nu terug op een economisch en politiek desastreus verlopen decennium. Net als toen is ook nu de verleiding groot om radicale oplossingen na te streven. Ook nu is het winnende alternatief echter niet een radicale hervorming van het kapitalisme of een nationale oplossing binnen een omheinde polder. Ook nu is de oplossing het redelijk compromis: de erkenning dat het marktmechanisme cruciaal is voor de groei van onze welvaart, maar dat het gebonden moet worden aan regels en de erkenning dat de markt in ieder geval één ding niet kan bieden: goede sociale zekerheid. De naoorlogse opbouw van de welvaartsstaat heeft dat probleem weliswaar met succes aangepakt. Maar de neoliberale contrarevolutie van 1980 heeft in tal van opzichten te hard huisgehouden. Die doorgeschoten hervormingen moeten nu worden gecorrigeerd.

 

Effectieve sociale zekerheid vereist collectieve verplichtingen. Dit fundamentele inzicht uit de economische theorie staat bekend als het probleem van averechtse selectie. Mensen die weinig risico lopen om arbeidsongeschikt te worden doen niet mee aan een vrijwillige verzekeringen. Ze verwachten meer premie te betalen dan ze ooit als uitkering denken te kunnen terugkrijgen en verlaten daarom de collectieve verzekering. Daardoor moet voor de achterblijvers de premie omhoog, waardoor nog meer mensen besluiten niet mee te doen, waardoor de premie nog verder omhoog moet, enzovoort. Daarom is de markt niet in staat adequate sociale zekerheid aan te bieden. De enige manier om dit probleem op te lossen is iedereen verplicht te laten deelnemen.

 

De paradox van deze tijd is dat de collectieve verplichtingen die nodig zijn voor de oplossing van het probleem van averechtse selectie haaks staan op de sfeer van politiek wantrouwen tegen de elite die sinds de crisis heeft postgevat. De welvaartsstaat vereist collectieve premies en verplichte deelname om selectie tegen te gaan. Verplichtingen kunnen alleen door de politieke elite worden opgelegd. Het wantrouwen tegen de elite maakt dat echter onmogelijk. De discussie over het pensioenstelsel illustreert dit probleem. Op basis van de pensioenplicht heeft Nederland het beste pensioenstelsel ter wereld opgebouwd, waarin risico’s tussen en binnen generaties worden gedeeld. Toch leeft in brede kring de overtuiging dat een eigen pensioenpotje voor iedereen veel beter zou zijn, ongeacht de ervaring elders dat dit soort stelsels tot desastreuze uitkomsten leidt. Verdelingsconflicten tussen generaties bedreigen het stelsel. De politieke elite geniet echter niet het vertrouwen om die conflicten te beslechten.

 

Door de opkomst van de zzp’er is de sociale wetgeving, de pensioenplicht en de verplichte sociale zekerheid voor grote groepen niet meer van toepassing. De Nederlandse ontslagwetgeving voor vaste werknemers is ongetwijfeld te strikt, maar nu wordt via de achterdeur van het zzp-contract het hele Beveridge-plan bij het oud vuil gezet. Mensen voelen zich in hun bestaanszekerheid bedreigd. Een vaste baan is voor steeds meer mensen onbereikbaar. Veel journalisten worden per woord betaald; docenten aan de universiteit per college uur. Hun inkomen is onzeker en de inkomensbescherming via de sociale zekerheid is vaak een lege huls. Voor de oude dag is niets geregeld. Daar moet de komende jaren wat aan worden gedaan.

 

De onmisbare kracht van de EU

De krachten van de markt vragen om een politieke tegenpool, waar mogelijk nationaal, zoals meestal bij de sociale zekerheid. In veel gevallen zal het nationale niveau echter niet voldoende zijn. Daar zal de EU de krachten van markt in goede banen moeten leiden. Ik bespreek een aantal voorbeelden van situaties waarin EU onmisbaar is.

 

De aanpak van de excessieve monopoliemacht van de vijf Amerikaanse IT-molochen kan niet zonder de EU. In zijn eentje kan Nederland niets doen. Hetzelfde geldt voor het spelletje armpje drukken dat Trump met de wereld speelt. Alleen is Nederland kansloos, maar de EU als geheel kan Trump makkelijk aan. Onderdeel van dit spelletje armpje drukken is de dreiging met uitsluiting van het dollarsysteem. Er is maar één manier om dat spelletje te stoppen: verdere uitbouw van de internationale positie van de euro. Ook de klimaatproblemen lost Nederland in zijn eentje niet op. En dan is er nog het probleem van de Amerikaanse atoomparaplu. Zouden we daar als het echt gaat regenen nog onder willen schuilen?

 

Tenslotte is er de rol van China: het belang van dat land zal alleen maar toenemen. Er zijn goede redenen om je zorgen te maken over het toenemende repressieve klimaat in China. Het afschaffen van de maximale zittingstermijn voor de zittende president Xi is een omineus voorteken. Maar in alle eerlijkheid zijn er even goede redenen om je zorgen te maken over de staat van de Amerikaanse democratie. Zoals de Economist het onlangs fraai omschreef: het oude idee was dat het politieke systeem van China geleidelijk meer zou gaan lijken op dat van Amerika. Het omgekeerde lijkt nu waarschijnlijker: Amerika gaat meer lijken op China. In een dergelijke wereld moet Europa onafhankelijk zijn koers ten opzichte van beide grootmachten kunnen bepalen. Ook dat kan Nederland niet alleen.

 

De rol van de EU zal daarom toenemen. Beslissingsbevoegdheid gaat niet terug van Brussel naar Den Haag, zoals Nederland jarenlang heeft bepleit. Integendeel, het Europese duikelmannetje richt zich weer op. Een decennium financiële crises heeft niet geleid tot minder maar tot meer Europa: er is een Europese president gekomen en het toezicht op de banken is overgegaan naar de ECB. De EU zou zonder dat ook onbestuurbaar zijn geweest. Het klinkt cynisch, maar de eurocrisis heeft de lidstaten dus juist dichter op elkaar gedreven. Dat is maar goed ook, want Nederland heeft de EU hard nodig.

 

Eerdere versies van dit artikel zijn verschenen in Socialisme en Democratie, de NRC, en het Nederlands Dagblad.

 

Bekijk ook de pitch van Coen Teulings: